Sept États membres (Finlande, France, Allemagne, Irlande, Pays-Bas, Suède et Royaume-Uni) ont une législation qui garantit que les personnes morales peuvent être tenues pour responsables des infractions visées aux articles 2 à 4 commises pour leur compte par des personnes exerçant un pouvoir de direction en leur sein.
Zeven lidstaten (Finland, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk) hebben wetgeving die ervoor zorgt dat rechtspersonen voor de strafbare feiten als bedoeld in artikelen 2, 3 en 4 aansprakelijk kunnen worden gesteld voorzover deze feiten in hun voordeel zijn gepleegd en door personen met een leidinggevende positie binnen de rechtspersoon.