Le premier juge s'est fondé sur l'article 198, § 1, alinéa 1, du décret de la Communauté flamande du 31 juillet 1990 relatif à l'enseignement II, aux termes duquel le recouvrement doit être demandé dans un délai d'un an à dater du 1 janvier suivant la date de paiement, et a considéré que L. Demuynck n'avait pas fait l'objet d'un acte formant interruption au sens de l'article 2244 du Code civil, en sorte que la prescription était intervenue et que la contrainte avait été décernée à tort.
De eerste rechter verwees naar artikel 198, § 1, eerste lid, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, naar luid waarvan de terugbetaling moet worden gevraagd binnen één jaar te rekenen vanaf de eerste januari volgend op de datum van betaling, en oordeelde dat er ten opzichte van L. Demuynck geen verjaringstuitende daad in de zin van artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek was gesteld, zodat er verjaring was ingetreden en het dwangbevel ten onrechte was uitgevaardigd.