Dans la deuxième branche du premier moyen dans l'affaire n° 6030, les parties requérantes font encore valoir que le législateur n'a pas tenu compte des situations fondamentalement différentes du patient mineur et du patient majeur, ce dernier étant, contrairement au premier, capable de poser des actes touchant à sa personne et à ses biens, et que le législateur a donc traité de la même manière, sans justification raisonnable, deux catégories de personnes qui se trouvent dans des situations fondamentalement différentes.
In het tweede onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 6030 voeren de verzoekende partijen nog aan dat de wetgever geen rekening heeft gehouden met de fundamenteel verschillende situatie van de minderjarige ten opzichte van de meerderjarige, waarbij die laatste, in tegenstelling tot de eerste, bekwaam is om handelingen te stellen met betrekking tot zijn persoon en zijn goederen, en dat de wetgever aldus, zonder redelijke verantwoording, twee categorieën van personen die zich in fundamenteel verschillende situaties bevinden, gelijk heeft behandeld.