133. rappelle que la pauvreté, et plus particulièrement la pauvreté extrême et persistante, est une atteinte à la dignité humaine qui constitue une violation des droits de l'homme; que les droits fondamentaux sont interdépendants et indivisibles; et que les personnes vivant dans la pauvreté doivent pouvoir avoir accès à l'ensemble des droits sociaux, économiques, politiques, civils et culturels afin que leur dignité soit respectée;
133. wijst erop dat armoede, en meer in het bijzonder extreme en permanente armoede, afbreuk doet aan de menselijke waardigheid en een schending van de mensenrechten is; onderstreept dat de grondrechten onderling en onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en dat in armoede levende personen - met het oog op eerbiediging van hun waardigheid - toegang moeten kunnen hebben tot alle sociale, economische, politieke, burger- en culturele rechten;