L'interdiction d'exercer toute activité commerciale pendant un certain temps n'est pas incompatible avec le droit, garanti par l'article 23 de la Constitution, de mener une vie conforme à la dignité humaine puisque des ressources peuvent être acquises autrement, pendant la durée de l'interdiction et, a fortiori, quand celle-ci a pris fin.
Het verbod om gedurende zekere tijd een handelsactiviteit uit te oefenen, is niet onverenigbaar met het bij artikel 23 van de Grondwet gewaarborgde recht een menswaardig leven te leiden, vermits inkomsten op een andere manier kunnen worden verworven, tijdens de duur van het verbod en, a fortiori, wanneer dat verstreken is.