(10 bis) Lorsque des marchandises en transit sont soupçonnées d'être une imitation ou une copie d'un produit protégé dans l'Union par un droit de propriété intellectuelle, les autorités douanières doivent demander au déclarant ou au détenteur des marchandises de fournir des preuves suffisantes indiquant quelle est la destination finale des marchandises. La destination finale des marchandises doit être censée être le marché de l'Union, en l'absence d'une preuve manifeste et convaincante du contraire fournie par le déclarant, le détenteur ou le propriétaire des marchandises.
(10 bis) Als doorvoergoederen vermoedelijk een imitatie of kopie zijn van een product dat in de Europese Unie wordt beschermd door een intellectuele-eigendomsrecht, moet de aangever of houder van de goederen worden belast met het leveren van het bewijs wat de eindbestemming van de goederen is. De eindbestemming van de goederen wordt geacht de EU-markt te zijn indien geen duidelijk en overtuigend bewijs van het tegendeel wordt geleverd door de aangever, de houder of de eigenaar van de goederen.