Vient ensuite le problème du renversement de la charge de la preuve. Si, en tant que député européen avec vingt-cinq candidats au poste d’assistant parlementaire, je risque de me faire traîner en justice simplement à cause de l’apparence ou d’un sentiment de discrimination, je ne pourrai plus travailler. Je passerai mon temps à évaluer les preuves qu’il me faudra fournir simplement parce que quelqu’un a ce sentiment, même si je n’ai commis aucune discrimination.
Laten wij zeggen dat ik als lid van het Parlement 25 sollicitanten krijg voor een functie als assistent. Als ik dan al bij een schijn van discriminatie of een gevoel van discriminatie kan worden aangeklaagd, dan kom ik helemaal niet meer aan werken toe. Dan moet ik al mijn tijd spenderen aan de worsteling met het bewijs dat ik moet leveren, alleen omdat iemand een dergelijk gevoel heeft en ik op geen enkele wijze heb gediscrimineerd.