Il fut encore souligné, au cours des discussions au Sénat, que « les organismes dispensés eux-mêmes de l'assurance rempliront donc le rôle d'assureur ou de fonds de garantie (en cas de vol à l'égard des conducteurs et détenteurs de leurs véhicules, que leur responsabilité soit ou non engagée) » (Doc. parl., Sénat, 1955-1956, n° 276, p. 5).
Er werd verder nog onderstreept, tijdens de besprekingen in de Senaat, dat « de lichamen die van de verzekering zijn vrijgesteld [...] dus, bij diefstal, de taak van de verzekeraar of het waarborgfonds [overnemen] ten aanzien van de bestuurders en de houders van hun motorrijtuigen, ongeacht of zij al dan niet aansprakelijk zijn » (Parl. St., Senaat, 1955-1956, nr. 276, p. 5).