Le juge a quo interroge la Cour sur une éventuelle discrimination entre, d'une part, le créancier-gagiste ou le débiteur-gagiste sur fonds de commerce et, d'autre part, le créancier ou le débiteur de droit commun, si les articles 11.IV et 12 de la loi du 25 octobre 1919, complétés par les articles 4 à 10 du titre IV du Code de commerce, sont interprétés comme permettant au créancier-gagiste sur fonds de commerce de faire saisir-exécuter les meubles corporels couverts par le gage, sans faire décerner au préalable le commandement visé par l'article 1499 du Code judiciaire.
De verwijzende rechter ondervraagt het Hof over de mogelijke discriminatie tussen, enerzijds, de schuldeiser of de schuldenaar van een pand op een handelszaak en, anderzijds, de gemeenrechtelijke schuldeiser of schuldenaar indien de artikelen 11.IV en 12 van de wet van 25 oktober 1919, aangevuld met de artikelen 4 tot 10 van titel IV van het Wetboek van Koophandel zo worden geïnterpreteerd dat zij de schuldeiser die een pand heeft op een handelszaak toestaan uitvoerend beslag te laten leggen op de roerende goederen die door het
pand worden gedekt, zonder voorafgaandelijk het in artikel 1499 van het Gerechtelijk Wetboek beoogde bevel te l
...[+++]aten uitvaardigen.