Art. 101. Le port d'une arme est uniquement possible dans l'exercice des activités de gardiennage visées à l'article 3, 1° et 2°, pour autant qu'elles soient effectuées dans des lieux où n'est supposée être présente aucune autre personne hormis des agents de gardiennage, et pour l'exercice des activités visées à l'article 3, 3° et 5°.
Art. 101. Het dragen van een wapen is slechts mogelijk bij de uitoefening van de bewakingsactiviteiten bedoeld in artikel 3, 1° en 2°, voor zover ze plaatsvinden op plaatsenwaar er geen andere personen geacht worden aanwezig te zijn dan bewakingsagenten, en bij de uitoefening van de activiteiten bedoeld in artikel 3, 3° en 5°.