Le point de départ du délai visé à l'article 198, § 1, quatrième tiret, du Code des sociétés diffère donc de celui prévu par l'article 2262bis, § 1, alinéa 2, du Code civil, car le moment où l'administrateur a commis la faute grave et caractérisée qui a contribué à la faillite - dans l'hypothèse où elle n'a pas été celée par dol - ne correspond pas nécessairement au moment où le créancier lésé a eu connaissance de cette faute et de ses conséquences dommageables.
De aanvangsdatum van de termijn bedoeld in artikel 198, § 1, vierde streepje, van het Wetboek van vennootschappen verschilt dus van die waarin artikel 2262bis, § 1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek voorziet, aangezien het tijdstip waarop de bestuurder de kennelijk grove fout die heeft bijgedragen tot het faillissement, heeft begaan - in de hypothese dat ze niet met opzet verborgen is gehouden - niet noodzakelijkerwijze samenvalt met het tijdstip waarop de benadeelde schuldeiser kennis had van die fout en van de schadelijke gevolgen ervan.