L'exigence de la persistance, au moment de la demande en adoption, d'une vie commune entre le demandeur en adoption et le parent de l'enfant a été justifiée comme suit lors des travaux préparatoires de la loi du 24 avril 2003 : « La loi du 23 novembre 1998 instaurant la cohabitation légale, entrée en vigueur le 1 janvier 2000, a d'une certaine manière consacré en droit civil l'existence d'une f
orme de vie commune en-dehors du mariage. D'autre part, de plus en plus de voix se sont élevées ces dernières années pour exprimer le souhait de rendre l'adoption possible pour des couples non mariés, et cela notamment depuis l'abrogation par la lo
...[+++]i du 31 mars 1987 des notions de filiations ' légitime ' et ' naturelle '. Le fait que l'adoption par deux personnes ne puisse intervenir que dans le cadre du mariage a donc été de plus en plus perçu comme incohérent. Il convenait de tenir compte de cette évolution en matière d'adoption également. Alors que précédemment, seuls deux époux pouvaient adopter ensemble un même enfant, le présent projet introduit la possibilité d'adopter pour deux personnes non mariées de sexe différent. De même, l'adoption par une personne de l'enfant ou de l'enfant adoptif de son cohabitant (pour autant que l'adoptant et son cohabitant soient de sexe différent) sera possible aux mêmes conditions et avec les mêmes effets que si l'adoptant était marié avec le parent de l'adopté. Trois conditions doivent cependant être remplies. La première est que ces personnes ne peuvent être parentes l'une de l'autre. Une personne ne peut donc être adoptée par un frère et une soeur, ou par un oncle et sa nièce. La deuxième est une condition de stabilité. Les adoptants doivent vivre ensemble de façon permanente depuis au moins trois ans au moment de l'introduction de la demande.Het voortduren, op het ogenblik van het verzoek tot adoptie, van de samenwoning tussen de verzoeker tot adoptie en de ouder van het kind werd tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet van 24 april 2003 als volgt verantwoord : « De wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning, in werking getreden op 1 januari 2000, heeft op een zekere wijze het bestaan van een vorm van samenleven buiten huwelijk erkend. Aan de andere kant gaan de laatste jaren steeds meer stemm
en op om de adoptie door ongehuwde koppels mogelijk te maken en dit in het bijzonder sinds de afschaffing door de wet van 31 maart 1987 van de begrip
...[+++]pen ' wettige ' en ' natuurlijke ' afstamming. Het feit dat een adoptie door twee personen slechts binnen een huwelijk kan geschieden werd dan ook meer en meer als incoherent aangevoeld. Ook op het stuk van adoptie moet met die evolutie rekening worden gehouden. Terwijl vroeger enkel twee echtgenoten samen hetzelfde kind konden adopteren, voorziet het ontwerp thans in de mogelijkheid dat twee niet gehuwde personen van ongelijk geslacht adopteren. Tevens zal de adoptie mogelijk zijn door een persoon van het kind of geadopteerd kind van de persoon met wie hij samenwoont (voor zover de adoptant en de persoon met wie hij samenwoont van ongelijk geslacht zijn) onder dezelfde voorwaarden en met dezelfde gevolgen als wanneer de adoptant gehuwd is met de ouder van de geadopteerde. Drie voorwaarden moeten evenwel worden vervuld. De eerste voorwaarde is dat deze personen niet met elkaar verwant mogen zijn. Bijgevolg kan een persoon niet worden geadopteerd door een zus en een broer of door een oom en zijn nicht. De tweede voorwaarde houdt verband met stabiliteit. De adoptanten moeten op het tijdstip van de indiening van het verzoek sedert ten minste drie jaar permanent samenwonen.