12.1.1 Exigences minimales à remplir par des lots de plants de pommes de terre 1° Le nombre de plantes non conformes à la variété et celui de plantes de variétés étrangères ne dépassent pas, au total : a) 0,01 % pour PB ; b) 0,1 % pour S, SE et E ; c) 0,2 % pour A ; d) 0,5 % pour B. 2° Le nombre de plantes atteintes de jambe noire ne dépasse pas : a) 0,0 % pour PB ; b) 0,1 % pour S ; c) 0,5 % pour SE ; d) 1,0 % pour E ; e) 2,0 % pour A ; f) 4,0 % pour B. 3° Dans la descendance directe, le nombre de plantes présentant des symptômes de viroses, détermin
ées par le biais de tests virologiques, ne dépasse pas : a) 0,5 % pour PB ; b)
...[+++]1,0 % pour S ; c) 2,0 % pour SE ; d) 4,0 % pour E ; e) 8,0 % pour A ; f) 10,0 % pour B. 4° Le nombre de plantes présentant des symptômes de mosaïque ou des symptômes causés par le virus de l'enroulement ne dépasse pas : a) 0,1 % pour PB ; b) 0,2 % pour S ; c) 0,5 % pour SE ; d) 0,8 % pour E ; e) 2,0 % pour A ; f) 6,0 % pour B. 5° Le nombre maximum de générations, y compris le nombre de générations de plants prébase en champ et de plants de base, est limité à : a) 4 pour PB ; b) 5 pour S ; c) 6 pour SE ; d) 7 pour E ; e) 8 pour A ; f) 9 pour B. 12.1.2 Exigences minimales relatives à la qualité de lots de plants de pommes de terre.12.1.1 Minimumeisen waaraan partijen pootaardappelen moeten vo
ldoen 1° Het aantal niet-rasechte planten en het aantal planten van andere rassen bedragen samen niet meer dan: a) 0,01 % voor PB; b) 0,1 % voor S, SE en E; c) 0,2 % voor A; d) 0,5 % voor B. 2° Het aantal door zwartbenigheid aangetaste planten bedraagt niet meer dan: a) 0,0 % voor PB; b) 0,1 % voor S; c) 0,5 % voor SE; d) 1,0 % voor E; e) 2,0 % voor A; f) 4,0 % voor B. 3° In de directe nateelt bedraagt het aantal planten met symptomen van virusziekten, bepaa
ld via virologische testen, niet mee ...[+++]r dan: a) 0,5 % voor PB; b) 1,0 % voor S; c) 2,0 % voor SE; d) 4,0 % voor E ; e) 8,0 % voor A; f) 10,0 % voor B. 4° Het aantal planten met mozaïeksymptomen of symptomen van bladrolvirus bedraagt niet meer dan: a) 0,1 % voor PB; b) 0,2 % voor S; c) 0,5 % voor SE; d) 0,8 % voor E; e) 2,0 % voor A; f) 6,0 % voor B. 5° Het maximumaantal generaties, met inbegrip van de generaties van pre-basispootgoed op het veld en basispootgoed, bedraagt: a) 4 voor PB; b) 5 voor S; c) 6 voor SE; d) 7 voor E; e) 8 voor A; f) 9 voor B. 12.1.2. Minimumeisen inzake de kwaliteit van partijen pootaardappelen.