Art. VI 3. Le fonctionnaire ayant démontré de dispo
ser des compétences génériques requises pour un mandat n'appartenant pas au cadre supérieur ou moyen ou pour une désignat
ion temporaire, est censé disposer de ces compétences pendant le mandat ou la désignation temporaire et p
endant une durée de sept ans après leur expiration, à moins qu'il ait été mis fin au mandat ou à la désignation temporaire suite à une évaluation « insuffisa
...[+++]nt »».
Art. VI 3. De ambtenaar die heeft aangetoond dat hij over de vereiste generieke competenties beschikt voor een mandaat dat niet tot het top- of middenkader behoort of voor een tijdelijke aanstelling, wordt geacht te beschikken over die competenties tijdens het mandaat of de tijdelijke aanstelling en gedurende zeven jaar na afloop ervan, tenzij het mandaat of de tijdelijke aanstelling werd beëindigd wegens een evaluatie « onvoldoende ».