Art. 2. En cas d'application des articles 25 et 26, § 1, point 3 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail, c'est-à-dire en cas de surcroît extraordinaire de travail et en cas de nécessité imprévue, le nombre d'heures de travail à prester sur l'année peut être dépassé à concurrence de 91 heures par année de référence du 1 avril au 31 mars, à condition qu'il ne soit pas possible de faire face au travail supplémentaire par des embauches supplémentaires.
Art. 2. In geval van toepassing van de artikelen 25 en 26, § l, punt 3 van de arbeidswet van 16 maart 1971, dit wil zeggen in geval van buitengewone vermeerdering van werk en in geval van onvoorziene noodzakelijkheid, mag het aantal per jaar te verrichten arbeidsuren worden overschreden ten belope van 91 uur per refertejaar van 1 april tot 31 maart, op voorwaarde dat het niet mogelijk is aan het overwerk het hoofd te bieden door bijkomende aanwervingen.