De la philosophie des articles 145(1, 3°), 145(5) et 147(17) du CIR 1992, l'administration estimait pouvoir déduire que la déduction et la réduction fiscales ne pouvaient être accordées que lorsque l'emprunt hypothécaire avait été contracté auprès d'un établissement de crédit belge ou d'une antenne belge d'un établissement de crédit étranger.
De administratie meende uit de economie van de artikelen 145(1, 3°), 145(5) en 145(17) WIB 1992 te kunnen afleiden dat de aftrek en de belastingvermindering enkel konden toegekend worden indien de hypothecaire lening was aangegaan bij een Belgische kredietinstelling of een Belgische inrichting van een buitenlandse kredietinstelling.