— soit en persuadant le juge, dès l'audience d'introduction d'une procédure en divorce, que la désunion est irrémédiable, au sens où « elle rend raisonnablement impossible la poursuite de la vie commune et la reprise de celle-ci » (art. 229, § 1, C. civ. et art. 1255, § 5, C. jud. en projet);
— hetzij door de rechter er van bij de inleidende zitting van een echtscheidingsprocedure van te overtuigen dat de ontwrichting onherstelbaar is, in de zin dat « de voortzetting van het samenleven tussen de echtgenoten en de hervatting ervan redelijkerwijs onmogelijk is geworden ingevolge die ontwrichting » (ontworpen art. 229, § 1, Burgerlijk Wetboek, en ontworpen art. 1255, § 5, Gerechtelijk Wetboek);