« Les articles 4, 5 et 6 de la loi du 24 décembre 1996 relative à l'établissement et au recouvrement des taxes provinciales et communales, combinés ou non avec les articles 346
et 351 du Code des impôts sur les revenus 1992, violent-ils les articles 10, 11 et 172 de la Constitution coordonnée en ce que, sans justification raisonnable, ils imposent aux administrations compétentes en matière de taxes locales directes l'obligation d'établir toujours la taxe en suivant la procédure de l'' enrôlement d'office ', même lorsque la déclaration est seulement tardive, laquelle o
bligation n'est, en pareil ...[+++] cas, pas imposée à l'administration compétente en matière d'impôts d'Etat directs par les articles 346 et 351 du Code des impôts sur les revenus 1992, qui peut y renoncer en acceptant l'existence de cette déclaration ?« Schenden de artikelen 4, 5 en 6 van de wet van 24 december 1996 betreffende het vestigen en invorderen van de provincie- en gemeentebelastingen, al dan niet in samenhang gelezen met de
artikelen 346 en 351 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, de artikelen 10, 11 en 172 van de Gecoördineerde Grondwet doordat zij zonder redelijke verantwoording aan de bevoegde besturen in de directe locale belastingen de verplichting opleggen om steeds de belasting te moeten vestigen door het volgen van de procedure van de ' ambtshalve inkohiering ', ook ingeval de aangifte enkel laattijdig is, welke verplichting in dat geval niet is opgeleg
...[+++]d aan de bevoegde administratie in de directe rijksbelastingen door de artikelen 346 en 351 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, die daarvan [kan] afzien door het bestaan van dergelijke aangifte te aanvaarden ?