Art. 33. En application de l'article 20 de la loi du 7 janvier 1958 concernant les fonds de sécurité d'existence, sans préjudice des poursuites pénales éventuelles, peut être exclu du bénéfice des prestations octroyées par le fonds, pour une durée qui ne peut excéder treize semaines ou vingt-six en cas de récidive, quiconque aura obtenu ou tenté d'obtenir indûment le bénéfice desdites prestations, soit par une déclaration inexacte, incomplète ou tardive, soit en omettant de faire une déclaration à laquelle il est tenu, soit en produisant un document inexact ou falsifié.
Art. 33. Overeenkomstig artikel 20 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid kan onverminderd de eventuele strafvervolging van het voordeel der prestaties, uitgekeerd door het fonds voor bestaanszekerheid, worden uitgesloten voor ten hoogste dertien weken, of zesentwintig weken in geval van herhaling, ieder die deze prestaties ten onrechte verkregen heeft of getracht heeft te verkrijgen, hetzij op grond van een onjuiste, onvolledige of laattijdige aangifte, hetzij door na te laten een aangifte te doen waartoe hij verplicht is, hetzij door een onjuist of vervalst bescheid voor te leggen.