3. Les États membres prennent les mesures nécessaires pour que les infractions énumérées à l’article 4 soient passibles de peines privatives de liberté maximales ne pouvant être inférieures à quinze ans pour l’infraction visée à l’article 4, point a), et à huit ans pour les infractions visées à l’article 4, point b).
3. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 4 genoemde misdrijven bestraft kunnen worden met vrijheidsstraffen, waarbij het strafmaximum ten aanzien van het in artikel 4, onder a), genoemde misdrijf niet lager mag zijn dan 15 jaar, en het strafmaximum ten aanzien van het in artikel 4, onder b), genoemde misdrijf niet lager dan 8 jaar.