3. souligne que les citoyens israéliens et palestiniens ont le droit de vivre en paix et en sécurité; insiste sur la nécessité, pour toutes les parties en présence, de respecter pleinement le droit humanitaire international, et souligne qu'il n'existe aucune justification à des attaques ciblant délibérément des civils innocents, ce qui correspond à un crime de guerre en droit international, et à la destruction d'infrastructures civiles;
3. benadrukt dat zowel Israëlische als Palestijnse burgers het recht hebben in vrede en veiligheid te leven; benadrukt dat alle partijen het internationaal humanitair recht moeten eerbiedigen en dat er geen enkele rechtvaardiging kan bestaan voor het opzettelijk aanvallen van onschuldige burgers, hetgeen een oorlogsmisdrijf is uit hoofde van het internationaal recht, en evenmin voor het vernietigen van civiele infrastructuur;