La Cour européenne des droits de l'homme juge que puisque, par nature lorsqu'il s'agit de mesures de surveillance secrète, l'intéressé est forcément empêché d'introduire un recours effectif ou de prendre une part directe à un contrôle quelconque, « il se révèle indispensable que les procédures existantes procurent en elles-mêmes des garanties appropriées et équivalentes sauvegardant les droits de l'individu ».
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelt dat het, ingevolge de aard van maatregelen inzake geheime bewaking die de betrokkene noodgedwongen beletten daadwerkelijk beroep in te stellen of rechtstreeks deel te nemen aan enige controle, « onontbeerlijk blijkt dat de bestaande procedures op zich gepaste en gelijkwaardige waarborgen bieden om de rechten van het individu te vrijwaren ».