Elles rappellent notamment qu'en vertu du point 36 des lignes directrices de 1999, «si la ou les parts [du] marché [en cause] détenues par l'entreprise [bénéficiaire de l'aide] sont négligeables, il doit être estimé qu'il n'y a pas de distorsion indue de la concurrence» (22), et que, pour l'application de l'article 81, paragraphe 1, du traité, la Commission considère les effets anticoncurrentiels des accords conclus par des entreprises ayant des parts de marché inférieures à 10 % comme insignifiants (23).
Zij herinneren er met name aan dat overeenkomstig punt 36 van de richtsnoeren van 1999 „moet worden aangenomen dat, wanneer het aandeel van de [door de steun begunstigde] onderneming van deze markt(en) verwaarloosbaar is, [er] zich geen ongerechtvaardigde mededingingvervalsing voordoet (22)”, en dat de Commissie voor de toepassing van artikel 81, lid 1, van het Verdrag de mededingingbeperkende effecten van overeenkomsten tussen ondernemingen die een marktaandeel van minder dan 10 % hebben, als verwaarloosbaar beschouwt (23).