L'article 337, § 1, du Code civil, en tant qu'il dispose
que les enfants qui intentent (ou au nom desquels il est intenté) une action en réclamation d'une pension d'entretien à l'encontre de leur géniteur conformément à l'article 336 du Code civil, doivent intenter cette action dans un bref délai de forclusion de trois ans suivant soit la naissance, soit la cessation des secours volontaires, viole-t-il les articles 10 et 11 de la Constitution, dans la mesure où il est ainsi établi une différence de traitement entre ces enfants et tous les autres enfants qui, pour réclamer une pension d'entretien à leu
r père, ne sont pas ...[+++]confrontés à pareil délai de forclusion ?
Schendt artikel 337, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, in de mate dat het bepaalt dat kinderen die (of namens wie) een onderhoudsvordering instellen (wordt ingesteld) tegen hun verwekker overeenkomstig artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek, die vordering moeten instellen binnen een korte vervaltermijn van drie jaar vanaf hun geboorte respectievelijk vanaf het staken van de vrijwillig verleende hulp, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre aldus een verschil in behandeling wordt ingesteld tussen deze kinderen en alle andere kinderen die voor het instellen van een onderhoudsvordering tegen hun vader niet met zo'n vervaltermijn geconfronteerd worden ?