Art. 5. Le directeur général de la Direction générale peut refuser l'autorisation sollicitée ou demander que l'activité nécessitant la mise en oeuvre d'un ou de plusieurs des actes dérogatoires mentionnés à l'article 2, 1° à 4°, soit aménagée, s'il estime que celle-ci met inutilement en péril les populations de poissons et d'écrevisses.
Art. 5. De directeur-generaal van het Directoraat-generaal kan de verzochte vergunning weigeren of vragen om de aanpassing van de activiteit die de uitvoering van een of verschillende afwijkende handelingen bedoeld in artikel 2, 1° tot 4°, vereist, als hij acht dat bedoelde activiteit de populaties vissen en kreeften onnodig in gevaar brengt.