Les deux premières violations alléguées, à les supposer établies, n'ont pu faire naître en faveur des parties qui avaient attaqué l'arrêté royal du 28 octobre 1994 ou qui en avaient contesté judiciairement la légalité, le droit intangible d'être dispensées à jamais de tout paiement de la cotisation de solidarité pour les années 1995 et 1996, alors même que son paiement serait fondé sur un acte nouveau dont la régularité serait incontestable.
De eerste twee schendingen, gesteld dat ze zouden zijn aangetoond, hebben ten voordele van de partijen die het koninklijk besluit van 28 oktober 1994 hadden aangevochten of die de wettigheid ervan gerechtelijk hadden betwist, niet het onaantastbaar recht kunnen doen ontstaan voor altijd te worden vrijgesteld van elke betaling van de solidariteitsbijdrage voor de jaren 1995 en 1996, zelfs indien de betaling ervan gegrond zou zijn op een nieuwe akte waarvan de regelmatigheid onbetwistbaar zou zijn.