Le même article dispose également que l'action en établissement judiciaire de la paternité est rejetée comme non fondée lorsqu'il est fait opposition à cette action et que l'établissement de la filiation est contraire à l'intérêt de l'enfant ( § 2), lorsqu'il est prouvé que celui ou celle dont la filiation est recherchée n'est pas le père ou la mère biologique de l'enfant ( § 3) ou lorsqu'une action publique est intentée du chef de viol, contre l'homme qui introduit la demande ( § 4).
Hetzelfde artikel bepaalt ook dat de vordering tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap als ongegrond wordt afgewezen wanneer tegen die vordering verzet wordt aangetekend en de vaststelling van de afstamming strijdig is met de belangen van het kind ( § 2), wanneer het bewijs wordt geleverd dat degene wiens afstamming wordt onderzocht niet de biologische vader of moeder van het kind is ( § 3) of wanneer tegen de man die de vordering indient, een strafvordering is ingesteld wegens verkrachting ( § 4).