Par ailleurs, par son arrêt précité Kafkaris qui concernait une affaire dans laquelle, du fait de modifications apportées au droit pénitentiaire, le bénéfice
de remises de peine avait été, purement et simplement, supprimé pour tous les condamnés à la réclusion à perpétuité, la Cour européenne des
droits de l'homme a jugé que : « [...] cette question se rapporte à l'exécution de la peine et non à la ' peine ' imposée à l'intéressé, laquelle demeure celle de l'emprisonnement à vie. Même si le changement apporté à la législation pénitent
...[+++]iaire et aux conditions de libération ont pu rendre l'emprisonnement du requérant en effet plus rigoureux, on ne peut y voir une mesure imposant une ' peine ' plus forte que celle infligée par la juridiction de jugement (Hogben et Hosein, décisions précitées). La Cour rappelle à ce propos que les questions relatives à l'existence, aux modalités d'exécution ainsi qu'aux justifications d'un régime de libération relèvent du pouvoir qu'ont les Etats membres de décider de leur politique criminelle (Achour, précité, § 44). Partant, il n'y a pas eu violation de l'article 7 de la Convention à cet égard » ( § 151).Overigens, bij zijn voormelde arrest Kafkaris, dat een zaak betrof waarin, wegens wijzigingen in het penitentiair recht, het voordeel van de kwijtschelding van de straf zonder meer werd opgeheven voor alle veroordeelden tot levenslange opsluiting, heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld : « [
...] die kwestie heeft betrekking op de uitvoering van de straf en niet op de aan de betrokkene opgelegde ' straf ', die deze van de levenslange opsluiting blijft. Zelfs indien de wijziging in de penitentiaire wetgeving en in de voorwaarden inzake de invrijheidstelling de opsluiting van de verzoeker inderdaad strenger heeft kunn
...[+++]en maken, kan daarin geen maatregel worden gezien die een zwaardere ' straf ' oplegt dan die welke door het vonnisgerecht is opgelegd (Hogben en Hosein, voormelde beslissingen). Het Hof herinnert in dat verband eraan dat de kwesties met betrekking tot het bestaan van, de uitvoeringsmodaliteiten van en de verantwoordingen voor een stelsel van invrijheidstelling vallen onder de bevoegdheid die de lidstaten hebben om over hun strafrechtelijk beleid te beslissen (Achour, voormeld, § 44). Artikel 7 van het Verdrag is in dat opzicht bijgevolg niet geschonden » ( § 151).