La première question préjudicielle interroge la Cour sur la compatibilité avec les articles 10 et 11 de la Constitution, combinés avec les articles 6 de la Convention européenne des droits de l'homme et 14 du Pacte international relatif aux droits civils et politiques, de l'article 580, 2°, du Code judiciaire et de l'article 21, §§ 2 et 8, de la loi du 13 juin 1966 « relative à la pension de retraite et de survie des ouvriers, des employés, des marins naviguant sous pavillon belge, des ouvriers mineurs et des assurés libres », en ce qu'ils sont interprétés comme excluant tout recours judiciaire contre des décisions refusant de renoncer à récupérer des prestations indûment payées par l'Office national des pensions, privant de la sorte la req
...[+++]uérante devant le juge a quo d'un juge naturel disposant d'une saisine suffisante pour exercer un contrôle effectif de légalité sur ce type de décision administrative.In de eerste prejudiciële vraag wordt het Hof ondervraagd over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, van artikel 580, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek en van artikel 21, §§ 2 en 8
, van de wet van 13 juni 1966 « betreffende de rust- en overlevingspensioenen voor arbeiders, bedienden, zeevarenden onder Belgische vlag, mijnwerkers en vrijwillig verzekerden », in die zin geïnterpreteerd dat elk beroep op de rechterlijke macht is uitgesloten
...[+++] tegen beslissingen waarbij wordt geweigerd te verzaken aan het terugvorderen van de door de Rijksdienst voor Pensioenen onterecht uitbetaalde uitkeringen, waardoor aan de verzoekende partij voor de verwijzende rechter een natuurlijke rechter wordt ontzegd die over een toereikende bevoegdheid beschikt om de wettigheid van een dergelijke administratieve beslissing daadwerkelijk te toetsen.