En effet, ainsi qu'il a été exposé en B.4.2, la rente octroyée par la disposition en cause aux adultes et enfants juifs et tziganes cachés durant la seconde guerre mondiale n'a pas le caractère d'une pension, et elle n'a pas pour objet d'indemniser le même préjudice que celui qui est pris en compte par la pension d'invalidité octroyée en vertu de la loi du 15 mars 1954.
Zoals is uiteengezet in B.4.2, heeft de rente die bij de in het geding zijnde bepaling wordt toegekend aan de volwassenen en kinderen die joden of zigeuners zijn die tijdens de Tweede Wereldoorlog werden verborgen, niet het karakter van een pensioen, en ze strekt niet tot de schadeloosstelling voor hetzelfde nadeel als datgene dat in aanmerking wordt genomen voor het invaliditeitspensioen dat wordt toegekend krachtens de wet van 15 maart 1954.