La question préjudicielle invite la Cour à statuer sur la compatibilité avec les articles 10 et 11 de la Constitution des articles 30 et 31 de la loi du 26 mai 2002 et de l'article 8 de la loi du 29 juin 1964 précitées, en ce que ces dispositions établissent une différence de traitement entre bénéficiaires sociaux ayant agi avec une intention frauduleuse, selon qu'ils sont poursuivis devant le tribunal correctionnel ou qu'ils contestent devant le tribunal du travail la décision du centre public d'action sociale suspendant le paiement de leur revenu d'intégration sociale.
In de prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van de artikelen 30 en 31 van de voormelde wet van 26 mei 2002 en van artikel 8 van de voormelde wet van 29 juni 1964, in zoverre die bepalingen een verschil in behandeling invoeren tussen sociaal gerechtigden die met bedrieglijk oogmerk hebben gehandeld, naargelang zij voor de correctionele rechtbank worden vervolgd of voor de arbeidsrechtbank de beslissing van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn tot schorsing van de betaling van hun leefloon betwisten.