L'arrêté royal du 18 décembre 2003 déterminant les conditions de la gratuité totale ou partielle du
bénéfice de l'aide juridique de deuxième ligne et de l'assistance judiciaire, modifié par les arrêtés royaux du 7 juillet 2006 et 26 avril 2007 et du 31 aout 2011 stipule à l'article 1 , § 2, qu'« Est présumée, sauf preuve contraire, être une personne ne bénéficiant pas de ressources suffisantes: 1º la personne en détention; 2º le prévenu visé par les articles 216quinquies à 216septies du Code d'instruction criminelle; 3º la pers
onne malade mentale ayant fait ...[+++] l'objet d'une mesure prévue par la loi du 26 juin 1990 sur la protection des malades mentaux; 4º l'étranger, pour l'introduction d'une demande d'autorisation de séjour ou d'un recours administratif ou juridictionnel contre une décision prise en application des lois sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers, sur présentation des documents probants; 5º le demandeur d'asile ou la personne qui introduit une demande de statut de personne déplacée, sur présentation des documents probants; 6º la personne en cours de procédure de règlement collectif de dettes, sur présentation de la décision d'admissibilité visée à l'article 1675/6 du Code judiciaire, de même que la personne surendettée, sur présentation d'une déclaration de sa part selon laquelle le bénéfice de l'assistance judiciaire ou de l'aide juridique de deuxième ligne est sollicité en vue de l'introduction d'une procédure de règlement collectif de dettes ».
Het koninklijk besluit van 18 december 2003 tot vaststelling van de voorwaarden van de volledige of gedeeltelijke k
osteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 juli 2006 en 26 april 2007 en van 31 augustus 2011 bepaalt in artikel 1, § 2, het volgende : « Wordt, behoudens tegenbewijs, beschouwd als een persoon wiens inkomsten onvoldoende zijn : 1º de gedetineerde; 2º de beklaagde bedoeld in de artikelen 216quinquies tot 216septies van het Wetboek van strafvordering; 3º de geesteszieke die het voorwerp heeft uitgemaakt van een maatregel voorzien in de wet van 26 jun
...[+++]i 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke; 4º de vreemdeling, wat betreft de indiening van het verzoek tot machtiging van verblijf, of van een administratief of rechterlijk beroep tegen een beslissing die genomen werd met toepassing van de wetten betreffende de toegang, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, op voorlegging van bewijsstukken; 5º de asielaanvrager of de persoon die een aanvraag indient van het statuut van ontheemde, op voorlegging van bewijsstukken; 6º de persoon tijdens de procedure van collectieve schuldenregeling, op voorlegging van de beschikking van toelaatbaarheid, bedoeld in artikel 1675/6 van het Gerechtelijk Wetboek, alsmede de persoon belast met overmatige schulden op voorlegging van een verklaring van hem waaruit blijkt dat de toekenning van de rechtsbijstand of van de juridische tweedelijnsbijstand aangevraagd wordt met het oog op de inleiding van een procedure van collectieve schuldenregeling».