L'article 10, paragraphe 2, de la Charte des droits fondamentaux de l'Union européenne, qui n'est pas encore juridiquement contraignante, dispose en outre que le droit à l'objection de conscience est reconnu « selon les lois nationales qui en régissent l'exercice ».
Daarnaast bepaalt artikel 10, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat vooralsnog niet juridisch bindend is, dat het recht op dienstweigering op grond van gewetensbezwaren wordt erkend « volgens de nationale wetten die de uitoefening van dit recht beheersen ».