Art. 3. Les ouvriers et ouvrières, visés à l'article 1 ont droit, après au moins soixante jours d'incapacité ininterrompue de travail pour cause de maladie ou d'accident, à l'exclusion de l'incapacité de travail pour cause de maladie professionnelle ou d'accident de travail, à une allocation complémentaire de maladie, pour autant qu'ils satisfassent aux conditions suivantes :
Art. 3. De werklieden en werksters, bedoeld in artikel 1 hebben, na ten minste zestig dagen ononderbroken arbeidsongeschiktheid ingevolge ziekte of ongeval, met uitsluiting van de arbeidsongeschiktheid wegens beroepsziekte of arbeidsongeval, recht op een aanvullende uitkering wegens ziekte, voor zover zij voldoen aan de volgende voorwaarden :