2. Les États membres veillent à ce que les animaux d'aquaculture vivants appartenant à des espèces sensibles à une ou plusieurs des maladies non exotiques énumérées à l'annexe IV, partie II, et qui sont mis sur le marché aux fins de transformation ultérieure dans un État membre, une zone ou un compartiment déclarés indemnes de ces maladies conformément aux articles 49 ou 50 ne puissent faire l'objet d'un stockage temporaire sur le site de transformation que s'ils:
2. De lidstaten dragen er zorg voor dat levende aquacultuurdieren van voor één of meer in bijlage IV, deel II, genoemde niet-exotische ziekten gevoelige soorten en de producten daarvan die in de handel worden gebracht voor verdere verwerking in lidstaten, gebieden en compartimenten die overeenkomstig de artikelen 49 en 50 van die ziekten vrij verklaard zijn, alleen tijdelijk op de plaats van verwerking mogen worden opgeslagen indien: