II. L'épreuve orale de l'examen sur la connaissance suffisante de l'une ou de l'autre de ces langues consiste : 1. en une conversation sur un sujet de la vie courante; 2. en la lecture à haute voix d'un texte d'application courante se rapportant au droit notarial, au droit civil ou au droit commercial, suivie d'un interrogatoire relatif à ce texte.
II. Het mondeling gedeelte van het examen over de voldoende kennis van de ene of de andere van die talen bestaat in : 1. een onderhoud over een onderwerp uit het dagelijks leven; 2. het luidop lezen van een dagelijks toegepaste tekst betreffende het notarieel recht, het burgerlijk recht of het handelsrecht, gevolgd door een ondervraging betreffende die tekst.