« En ce que l'arrêté royal du 4 février 1997 et la loi de confirmation du 26 juin 1997 qui s'en approprie le contenu sont irréguliers pour le motif que ledit arrêté royal établit, pour l'année 1997, un impôt à charge des firmes pharmaceutiques qu'il vise, un impôt qui est demeuré établi par voie purement réglementaire jusqu'à l'entrée en vigueur de la loi de confirmation du 26 juin 1997, ladite confirmation et la rétroactivité qui y est imprimée n'ayant d'autre objet que de tenter de couvrir l'irrégularité de l'établissement de cet impôt en soustrayant l'arrêté confirmé à tout contrôle juridictionnel opéré sur base de l'article 159 de la Constitution et des lois coordonnées sur
le Conseil d'Etat, ...[+++] class=yellow3>ladite confirmation législative intervenant, par ailleurs, à un moment où l'arrêté royal est contesté devant le Conseil d'Etat, les firmes pharmaceutiques ayant de la sorte été privées, à tout le moins lors de l'établissement de l'impôt et pendant toute la durée qui sépare l'entrée en vigueur de l'arrêté royal du 4 février 1997 de sa confirmation législative, d'une garantie essentielle consistant en ce que nul ne peut être soumis à un impôt ou en être exonéré que par décision d'une assemblée délibérante démocratiquement élue, les mêmes firmes pharmaceutiques étant, au surplus, privées après coup du droit de contester devant les juridictions judiciaires et administratives la régularité d'une atteinte ainsi portée à ladite garantie essentielle ».
« doordat het koninklijk besluit van 4 februari 1997 en de bekrachtigingswet van 26 juni 1997, die zich de inhoud ervan toe-eigent, onregelmatig zijn om reden dat het voormeld koninklijk besluit, voor het jaar 1997, een be
lasting vestigt ten laste van de farmaceutische bedrijven die het beoogt, een belasting die gevestigd is gebleven via louter reglementaire weg tot aan de inwerkingtreding van de bekrachtigingswet van 26 juni 1997, waarbij die bekrachtiging en die terugwerkende kracht die erin is verankerd geen ander doel hebben dan te trachten de onregelmatigheid van de vestiging van die belasting te dekken door het bekrachtigde besluit
...[+++] te onttrekken aan iedere jurisdictionele toetsing die zou worden verricht op grond van artikel 159 van de Grondwet en de gecoördineerde wetten op de Raad van State, welke wetgevende bekrachtiging trouwens geschiedt op een ogenblik waarop het koninklijk besluit voor de Raad van State is betwist, zodat de farmaceutische bedrijven, althans bij de vestiging van de belasting en tijdens de hele periode tussen de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 4 februari 1997 en de wetgevende bekrachtiging ervan, een essentiële waarborg wordt ontzegd die erin bestaat dat niemand aan een belasting mag worden onderworpen of ervan mag worden vrijgesteld dan bij beslissing van een democratisch verkozen beraadslagende vergadering, waarbij diezelfde farmaceutische bedrijven bovendien naderhand het recht wordt ontzegd om voor de gewone en administratieve rechtscolleges de regelmatigheid te betwisten van een inbreuk die aldus wordt gemaakt op de voormelde essentiële waarborg ».