L'obligation de poser une question préjudicielle ne vaut que dans la mesure où le justiciable invoque une violation de la Constitution, à laquelle appartiendront désormais également les droits et libertés inscrits dans la CEDH et qui, outre leur statut constitutionnel nouvellement acquis, conserveront également leur statut de droit conventionnel (123).
De verplichting om een prejudiciële vraag te stellen geldt enkel in zoverre de rechtzoekende een schending van de Grondwet inroept, waartoe voortaan ook de rechten en vrijheden van het EVRM zullen behoren die naast hun nieuw verworven constitutionele status (123) ook nog steeds hun verdragsrechtelijke status zullen behouden.