La loi du 5 mars 1998 relative à la libération conditionnelle prévoit, en son article 4, § 5, alinéa 3, que la libération conditionnelle d'un condamné pour une infraction d'attentat à la pudeur ou de viol (articles 372 à 378 du Code pénal) doit être « subordonnée à la condition de suivre une guidance ou un traitement, dont la décision de libération détermine les modalités et la durée ».
De wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling, bepaalt in artikel 4, § 5, derde lid, dat aan de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde die een straf ondergaat voor aanranding van de eerbaarheid of verkrachting (artikelen 372 tot 378 van het Strafwetboek) de voorwaarde moet worden verbonden van het volgen van een begeleiding of een behandeling, waarvan de praktische uitvoering en de duur worden bepaald in de beslissing tot invrijheidstelling.