Sur la base de l'article 30, § 2, le même directeur est tenu de rendre un avis « au plus tôt quatre mois et au plus tard deux mois avant que le condamné réponde aux conditions de temps prévues aux articles 25, § 1 , et 26, § 1 » sur la libération conditionnelle éventuelle et la mise en liberté provisoire en vue de l'éloignement du territoire ou de la remise.
Op grond van artikel 30, § 2, is diezelfde directeur verplicht om « ten vroegste vier maanden en ten laatste twee maanden voor de veroordeelde aan de bij de artikelen 25, § 1, en 26, § 1, bepaalde tijdsvoorwaarden voldoet » een advies uit te brengen, over de mogelijke voorwaardelijke invrijheidsstelling en de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering ».