Le septième moyen dans l'affaire n° 3188 est pris de la violation des articles 22 et 23 de la Constitution en ce que l'article 1bis, § 3, de la loi du 18 juillet 1973 prévoit que les zones du P.E.B. ne peuvent excéder les zones du P.D.L.T. alors que l'évolution du transport aérien pourrait aboutir à ce que les limites maximales fixées par le législateur décrétal pour le P.D.L.T. soient dépassées; cette interdiction, que les travaux préparatoires ne justifient pas, n'aurait pas de raison d'être si le législateur décrétal entend que les limites fixées par le P.D.L.T. ne puissent être dépassées.
Het zevende middel in de zaak nr. 3188 is afgeleid uit de schending van de artikelen 22 en 23 van de Grondwet, in zoverre artikel 1bis, § 3, van de wet van 18 juli 1973 bepaalt dat de zones van het P.B.G. de zones van het O.L.T. niet mogen overschrijden, terwijl de ontwikkeling van het luchtvervoer ertoe zou kunnen leiden dat de maximale grenzen die de decreetgever voor het O.L.T. heeft vastgesteld, worden overschreden; dat verbod, dat in de parlementaire voorbereiding niet wordt verantwoord, zou geen bestaansreden hebben, indien de decreetgever wil dat de door het O.L.T. vastgestelde grenzen niet kunnen worden overschreden.