§ 3. Lorsque l'appareil à rayonnement X ne répond pas au critère d'acceptabilité visé aux articles 4, 5, 6, 7, 10 ou 11, ou lorsque la sûreté de l'utilisation clinique de l'appareil à rayonnement X ne peut être garantie, l'exploitant prend immédiatement des mesures correctives, en dérogation au paragraphe 1, et l'appareil est mis hors service jusqu'à ce qu'il ait été remédié aux manquements constatés.
§ 3 Wanneer de röntgenapparatuur niet beantwoordt aan de aanvaardbaarheidscriteria zoals bepaald in de artikelen 4, 5, 6, 7, 10 of 11, of wanneer een veilig klinisch gebruik van de röntgenapparatuur niet gegarandeerd kan worden, treft de exploitant in afwijking van paragraaf 1 onmiddellijk corrigerende maatregelen en wordt de apparatuur buiten gebruik gesteld zolang aan de vastgestelde gebreken niet verholpen is.