Les parties requérantes dans l'affaire n° 1998 reprochent à l'article 8 d'instituer une discrimination entre les établissements de classes II et I, d'une part, et II et III, d'autre part, et entre les établissements de classe II et la Loterie nationale enfin, dans l'exercice de la liberté de commerce et d'industrie telle qu'elle est garantie par l'article 7 du décret révolutionnaire des 2-17 mars 1791 (décret d'Allarde) et du droit de propriété tel qu'il est garanti par l'article 16 de la Constitution et par l'article 1 du Premier Protocole additionnel à la Convention européenne des droits de l'homme.
De verzoekende partijen in de zaak nr. 1998, klagen aan dat artikel 8 een discriminatie invoert tussen de inrichtingen van de klassen II en I, enerzijds, en II en III, anderzijds, en tussen de inrichtingen van klasse II en de Nationale Loterij, in de uitoefening van de vrijheid van handel en nijverheid zoals die is gewaarborgd in artikel 7 van het revolutionair decreet van 2-17 maart 1791 (decreet d'Allarde) en van het eigendomsrecht zoals het is gewaarborgd bij artikel 16 van de Grondwet en bij artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.