Le législateur a raisonnablement pu considérer qu'un étranger dont le droit à l'aide matérielle au sens de la loi du 12 janvier 2007 a pris fin se trouve dans une « situation administrative ou humanitaire particulière » qui pourrait justifier une prolongation de cette aide lorsqu'il est parent d'un enfant belge, eu égard au droit, inconditionnel et illimité dans le temps, de l'enfant belge de séjourner sur le territoire belge.
De wetgever vermocht redelijkerwijs ervan uit te gaan dat een vreemdeling aan wiens recht op materiële hulp in de zin van de wet van 12 januari 2007 een einde is gekomen, zich bevindt in een « bijzondere administratieve of humanitaire situatie », die een verlenging van die hulp zou kunnen verantwoorden, wanneer hij ouder is van een Belgisch kind, gelet op het onvoorwaardelijke en niet in de tijd beperkte recht van het Belgische kind om te verblijven op het Belgisch grondgebied.