Dans son arrêt n° 83/94 du 1 décembre 1994, la Cour a jugé que, pour atteindre cet objectif, le législateur avait pu exclure la demande de suspension devant le Conseil d'Etat contre la décision purement confirmative du ministre ou de son délégué, le Conseil d'Etat devant vérifier, avant de déclarer irrecevable une telle demande, « si les conditions de cette cause d'irrecevabilité se trouvent réunies ».
Het Hof heeft in zijn arrest nr. 83/94 van 1 december 1994 geoordeeld dat de wetgever, om dat doel te bereiken, de vordering tot schorsing voor de Raad van State tegen de louter bevestigende beslissing van de minister of zijn gemachtigde kon uitsluiten, waarbij de Raad van State, alvorens een dergelijke vordering niet ontvankelijk te verklaren, dient na te gaan « of de voorwaarden met betrekking tot die grond van niet-ontvankelijkheid zijn vervuld ».