L'intervenant renvoie, à propos de la nécessité d'un régime spécifique pour la Cour de cassation, à l'avis du Conseil d'État, où l'on peut lire: « Compte tenu de la place particulière qu'occupe la Cour de cassation par rapport aux autres cours et tribunaux de l'ordre judiciaire ainsi que de son rôle d'autorité disciplinaire à l'égard des a
utres membres de la magistrature assise, en ce compris précisément les chefs de corps des cours et tribunaux, le Conseil d'État se demande, sous réserve des observations qui précèdent, si ces spécificités ne devraient pas conduire l'auteur de l'avant-projet de loi à s'interroger sur la pertinence de l'a
...[+++]pplication aux chefs de corps de la Cour de cassation d'un système d'évaluation tel que celui envisagé par les dispositions en projet » (do c. Sénat, nº 3-1707/1, pp. 39 et 40).In verband met de noodzaak van een specifieke regeling voor het Hof van Cassatie, verwijst spreker naar het advies van de Raad van State, waar men het volgende kan lezen : « Rekening houdend met de bijzondere plaats die het Hof van Cassatie inneemt ten opzichte van de overige hoven en rechtbanken van de rechterlijke orde, en met zijn rol van tuchtoverheid ten aanzien van de andere le
den van de zittende magistratuur, met inbegrip — precies — van de korpschefs van de hoven en rechtbanken, vraagt de Raad van State zich, onder voorbehoud van de vorenstaande opmerkingen, af of die specifieke kenmerken de steller van het voorontwerp van wet er
...[+++] niet toe zouden moeten leiden zich vragen te stellen over de pertinentie van de toepassing, op de korpschefs van het Hof van Cassatie, van een evaluatieregeling zoals die welke in het vooruitzicht wordt gesteld door de ontworpen bepalingen» (stuk Senaat, nr. 3-1707/1, blz. 37 en 38).