(139) Cela implique que quelqu'un qui sait ce qu'il fait (le comportement qu'on lui reproche et la connaissance de l'existence d'une organisation criminelle existe), qui prévoit quelles pourraient être les conséquences de cet acte (l'avantage pour l'organisation), qui sait que les conséquences découleront probablement de cet acte et qui veut malgré tout le faire, satisfait à la condition du dol.
(139) Dat houdt in dat, wanneer iemand weet wat hij doet (de gedraging die men hem verwijt en weet dat een criminele organisatie bestaat ), voorziet wat de mogelijke gevolgen van die handeling zullen zijn (het voordeel voor de organisatie), weet dat de gevolgen waarschijnlijk uit de handeling zullen voortvloeien en desondanks toch de handeling wil, hij aan de opzetvereiste voldoet.