... expl
icative exposant la manière dont celui-ci assumera ses tâches dans le cadre de la réglementation anti-blanchiment; 11° une indication précisant si le prêteur exercera ou non l'activité d'intermédiaire de crédit et, le cas échéant, une attestation délivrée par l'entreprise d'assurances auprès de laquelle l'assurance de la responsabilité civile professionnelle a été souscrite conformément à l'article VII. 180, § 2, alinéa 1 , 4°, et/ou à l'article VII. 184, § 1 , alinéa 2, 4°, du CDE, et dont il ressort que cette assurance satisfait aux conditions fixées au chapitre IV; 12° s'il est prévu que le prêteur exerce l'activité d'interm
...[+++]édiaire de crédit, les données d'identification des responsables de la distribution, tels que visés aux articles VII. 180, § 2, alinéa 1 , 1°, et VII. 184, § 1 , alinéa 2, 1°, du CDE, et la justification de ce que leur nombre est conforme aux règles prévues au chapitre VII; 13° pour chacune des personnes visées au 12°, un extrait de casier judiciaire destiné à des activités réglementées, qui ne remonte pas à plus de trois mois; 14° pour chacune des personnes visées au 12°, une note explicative démontrant, selon les modalités définies par la FSMA, leur aptitude et leur honorabilité professionnelles, telles que visées aux articles VII. 180, § 2, alinéa 1 , 2°, et VII. 184, § 1 , alinéa 2, 2°, du CDE; 15° pour chacune des personnes visées au 12°, la preuve qu'elles possèdent les connaissances professionnelles requises, telles que déterminées dans les chapitres V et VI; 16° le nombre de personnes en contact avec le public qui sont employées par le prêteur pour l'activité d'intermédiation en crédit hypothécaire ou en crédit à la consommation; 17° une justification chiffrée attestant que le prêteur satisfait aux exigences de capital minimum, telles que visées à l'article VII. 162 du CDE; 18° la preuve de l'adhésion au règlement extrajudiciaire des litiges de consommation, tel que visé à l'article VII. 166, § 4, du CDE; 19° si la demande est introduite par une personne qui a reçu un mandat spécifique à cet effet, tel que visé à l'article 3, alinéa 5, la preuve de ce mandat. ...... een toelichting betreffende de wijze waarop deze invulling zal geven aan zijn taken in het kader van de anti-witwasreglementering; 11° de mededeling of de kredietgever al dan niet het bedrijf van kredietbemiddelaar zal uitoefenen en, in voorkomend geval, ee
n attest afgeleverd door de verzekeringsonderneming bij wie de verzekering tot dekking van de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid is gesloten overeenkomstig artikel VII. 180, § 2, eerste lid, 4°, en/of artikel VII. 184, § 1, tweede lid, 4° van het WER en waaruit blijkt dat die verzekering voldoet aan het bepaalde in hoofdstuk IV; 12° indien de kredietgever het bedrijf van kredie
...[+++]tbemiddelaar zal uitoefenen, de identificatiegegevens van de verantwoordelijken voor de distributie als bedoeld in artikel VII. 180, § 2, eerste lid, 1°, en in artikel VII. 184, § 1, tweede lid, 1° van het WER en de verantwoording dat hun aantal overeenstemt met het bepaalde in hoofdstuk VII; 13° voor elk van de personen bedoeld in 12°, een uittreksel uit het strafregister bestemd voor gereglementeerde activiteiten dat niet ouder is dan drie maanden; 14° voor elk van de personen bedoeld in 12°, een toelichting die hun geschiktheid en professionele betrouwbaarheid aantoont zoals bedoeld in de artikelen VII. 180, § 2, eerste lid, 2°, en VII. 184, § 1, tweede lid, 2° van het WER, volgens de modaliteiten bepaald door de FSMA; 15° voor elk van de personen bedoeld in 12°, het bewijs dat zij de vereiste beroepskennis bezitten zoals bepaald in de hoofdstukken V en VI; 16° het aantal personen in contact met het publiek dat door de kredietgever voor de activiteit van bemiddeling in hypothecair krediet of consumentenkrediet wordt tewerkgesteld; 17° een becijferde verantwoording dat voldaan is aan de mimumkapitaalvereisten bedoeld in artikel VII. 162 van het WER; 18° het bewijs van toetreding tot de buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen bedoeld in artikel VII. 166, § 4 van het WER; 19° indien de aanvraag ingediend wordt door een persoon die daartoe een bijzondere machtiging heeft gekregen, zoals bedoeld in artikel 3, vijfde lid, het bewijs van deze machtiging. ...