Ils proposaient notamment qu’à titre temporaire, du 1er mars 2000 au 1er mars 2005, l’exigence selon laquelle deux tiers de l’ensemble des magistrats du tribunal de première instance, tant au siège qu’au parquet, doivent justifier de la connaissance de la langue française et de la langue néerlandaise, soit suspendue.
Ze vroegen met name dat de eis dat twee derde van het geheel van magistraten bij de rechtbank van eerste aanleg, zowel wat de zetel als het parket betreft, hun kennis van het Nederlands en het Frans moeten bewijzen, tijdelijk, van 1 maart 2000 tot 1 maart 2005 zou worden geschorst.