Les dispositions de l'arrêté royal du 18 juillet 1977 portant coordination des dispos
itions générales en matière de douanes et accises (L.G.D.A.), c'est-à-dire notamment mais pas exclusivement les chapitres XVIII (« Garde et scellement »), XIX (« Rayon des douanes »), XX (« Visites et recensements »), XXI (« Dispositions particulières concernant les visites et recensements en matière d'accises »), XXII (« Mesures de contrôle »), XXIII (« Droit de recours administratif »), XXIV (« Amendes et peines en général »), XXV (« Procès-verbaux, déclarations en contravention, saisies et poursuites »), XXVII (« Exécution parée, privilège et hypothèq
...[+++]ue légale ») et XXVIII (« Obligations et droits des agents Protection à leur accorder ») de la loi générale relative aux douanes et accises, violent-elles les articles 10 et 11 de la Constitution au motif que l'action publique et la procédure pénale en matière de douanes et accises diffèrent et s'écartent sur un certain nombre de points essentiels de l'action publique et de la procédure pénale en général et créent ainsi deux catégories de personnes poursuivies (à savoir, d'une part, celles qui sont inculpées d'infractions en matière de douanes et accises et, d'autre part, celles qui sont inculpées d'infractions de droit commun), ce qui a pour effet de créer une discrimination constitutionnellement inadmissible au détriment de celles qui sont inculpées d'infractions en matière de douanes et accises ?Is het zo dat de bepalingen van het Koninklijk Besluit van 18 juli 1977 tot coördinatie van de algemen
e bepalingen inzake douane en accijnzen (A.W.D.A.), zijnde onder meer doch niet uitsluitend de hoofdstukken XVIII (` Bewaking en verzegeling '), XIX (` Tolkring '), XX (` Visitatie en peiling '), XXI (` Bijzondere bepalingen betreffende visitatie en peiling inzake de accijnzen '), XXII (` Controlemaatregelen '), XXIII (` Recht van administratief beroep '), XXIV (` Boeten en straffen in het algemeen '), XXV (` Processen-verbaal, bekeuringen, aanhalingen en vervolgingen '), XXVII (` Dadelijke uitwinning, voorrecht en hypotheek ') en XXVIII
...[+++] (` Plichten en rechten der ambtenaren en hun bescherming ') van de Algemene Wet inzake Douane en Accijnzen, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden, omdat de strafvordering en de strafrechtspleging inzake douane en accijnzen op een aantal cruciale punten verschilt en afwijkt van de strafvordering en de strafrechtspleging in het algemeen en aldus twee categorieën van vervolgde personen tot stand brengt (met name enerzijds degenen die worden verdacht van misdrijven inzake douane en accijnzen en anderzijds degenen die verdacht worden van misdrijven van gemeen recht), waardoor een grondwettelijk niet-toelaatbare discriminatie ten nadele van degenen die worden verdacht van misdrijven inzake douane en accijnzen tot stand wordt gebracht ?